Translation: from english to dutch

from dutch to english

From dutch to:
English
From english to:
All languages
Albanian
Chinese
Danish
Dutch
Finnish
Hungarian
Russian
Spanish

met een korte staart

Interpretation Translation

1 bobtailed

adj. met een gecoupeerde staart, met een korte staart

bobtailed

[ bobteeld]

1 (met een) gecoupeerd(e staart) ⇒ met een korte staart

English-Dutch dictionary > bobtailed
2 dipper

n. opscheplepel, lepel om vloeistof op te scheppen; kleine watervogel met korte staart die in stromen kan duiken om zich te voeden; kleine eend afkomstig uit Noord-Amerika; persoon die voorwerpen in een vloeistof dompelt (Bv in industrieel proces); iets (zoals een machine, enz.) dat voorwerpen in een vloeistof dompelt; (Slang) zakkenroller

dipper

[ dippə]

I 〈eigennaam; Dipper; the〉〈Amerikaans-Engels; sterrenkunde〉

1 Beer ⇒ 〈 in het bijzonder〉 Grote Beer

♦voorbeelden:

1 Big Dipper • Grote Beer

Little Dipper • Kleine Beer

II 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 scheplepel

2 〈 Brits-Engels〉 dimschakelaar ⇒ dimmer

3 〈 dierkunde〉 waterspreeuw

→ big big/

English-Dutch dictionary > dipper
3 fulmar

n. logge oceaanvogel met korte staart behorende tot de stormvogels

fulmar

[ foelmə]

1 noordse stormvogel

English-Dutch dictionary > fulmar
4 hyrax

n. klipdas, klein plantenetend dier met korte staart dat tussen rotsen in de woestijn leeft en voorkomt in Afrika en Arabië

English-Dutch dictionary > hyrax
5 bob

n. Bob (voornaam, afkort. v. Robert)

bob¹

[ bob] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 benaming voor〉 hangend voorwerp ⇒ (slinger)gewicht, lens 〈 van uurwerk〉; gewicht, strik 〈 aan vlieger〉; lood 〈 van dieplood〉; dobber, waker; aaskluwen 〈 van peur〉

2 bob(slee)

3 refrein ⇒ slotregel, keervers

4 gecoupeerde staart

5 plotselinge (korte) beweging ⇒ sprong; 〈 in het bijzonder〉 (knie)buiging, knix

6 bob(bed kapsel) ⇒ kort geknipte kop, jongenskop

♦voorbeelden:

6   wear one's hair in a bob • een kort kopje hebben

¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 Bob's your uncle • klaar is Kees, voor mekaar

————————

bob²

〈zelfstandig naamwoord; meervoud: bob〉〈Brits-Engels; informeel〉

1 shilling ⇒ 5 pence, poen, geld

♦voorbeelden:

1   that must have cost a few bob • dat zal wel een fe duit gekost hebben

————————

bob³

〈 bobbed〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 bobben ⇒ rodelen, bobsleeën

2 (zich) op en neer/heen en weer bewegen ⇒ (op)springen, dobberen

3 buigen ⇒ een (knie)buiging/knix maken

♦voorbeelden:

2   the boat bobbed on the waves • de boot danste op de golven

     bob up • (plotseling) te voorschijn komen, komen boven drijven, opduiken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (kort) knippen 〈 haar〉

2 couperen ⇒ kortstaarten

3 heen en weer/op en neer bewegen ⇒ doen dansen, laten dobberen, knikken

♦voorbeelden:

1   have one's hair bobbed • het haar kort laten knippen

3   bob a curtsy to someone • voor iemand een buiging maken

English-Dutch dictionary > bob
6 ern

n. zeearend, dikke grijsbruinige arend met korte wigvormige witte staart

ern

→ erne erne/

English-Dutch dictionary > ern
7 erne

n. zeearend, dikke grijsbruinige arend met korte wigvormige witte staart

erne

, 〈 Amerikaans-Engels spelling ook〉 ern [ ə:n]

1 zeearend

English-Dutch dictionary > erne
8 short

adj. kort; laag; zonder, niet genoeg; -loos; klein; geconcentreerd; minder
--------
adv. opeens; weldra; in het kort; op de rand van; spoedig
--------
n. kort; te kort; kortaangebonden, kortaf; driftig; klein; bros; puur, niet met water aangemengd; beknopt (leerboeken); krap, karig, te weinig; plotseling; eenvoudiger manier; filmpje (slang)
--------
v. verkorten, kortsluitng (elekriciteit)

short¹

[ sjo:t]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 verkorting〉[short-circuit] 〈 informeel〉 kortsluiting

2 〈 informeel〉 korte (voor)film

3 〈 geldwezen〉 baissier

4 〈 informeel〉 borrel

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 get someone by the short and curlies • iemand in zijn nekvel grijpen

II 〈 meervoud〉

1 korte broek

2 〈 Amerikaans-Engels〉 onderbroek

3 〈 geldwezen〉 kortzichtpapieren

————————

short²

〈bijvoeglijk naamwoord; shortness〉

1 kort ⇒ klein, beknopt

2 kort(durend)

3 te kort ⇒ onvoldoende, karig, krap

4 kortaf ⇒ bits

5 bros ⇒ kruimelig 〈 bijvoorbeeld deeg〉

6 onverdund 〈 sterkedrank〉

7 〈 geldwezen〉 à la baisse

♦voorbeelden:

1   short division • deling zonder staart

     〈 figuurlijk〉 get/have (someone) by the short hairs • (iemand) volledig in zijn macht hebben

     short haul • transport over korte afstand

     〈 Brits-Engels〉 short list • aanbevelingslijst 〈 van sollicitant〉

     short story • kort verhaal

     〈 kaartspel〉 short suit • korte kleur

     short view • kortzichtigheid

     take the short view of something • iets op korte termijn zien

     〈informeel; meestal ironisch〉 short and sweet • kort en bondig

     nothing short of • niets minder dan, in één woord

     something short of • weinig minder dan, bijna

     little short of • weinig minder dan, bijna

     short for • een afkorting van

     in short • in het kort

2   〈 geldwezen〉 short bill/bond • kortzichtpapier

     〈 geldwezen〉 short date • kortzicht

     (at) short notice • (op) korte termijn

     〈 Amerikaans-Engels〉 short order • snelbuffet

     〈 Amerikaans-Engels〉 in short order • onmiddellijk

     in the short run/term • op korte termijn

     〈 figuurlijk〉 give short shrift to, make short shrift of • korte metten maken met

     short time • korte(re) werktijd

     〈 informeel〉 make short work of • snel een einde maken aan

3   short of breath • kortademig

     short change • te weinig wisselgeld

     short measure • krappe maat, manco

     short memory • slecht geheugen

     short of money • krap bij kas

     be on short rations • (te) krap gerantsoeneerd zijn

     in short supply • schaars, beperkt leverbaar

     short weight • ondergewicht

     short by ten • tien te kort/te weinig/verwijderd van

     two short of fifty • op twee na vijftig

     (be) short of/on • te kort (hebben) aan

5   short pastry • kruimeldeeg

6   short drink/one • borrel

7   short sale • verkoop à la baisse

¶ short circuit • kortsluiting

     short odds • bijna gelijke kansen 〈 bij gokken〉

     short temper • drift(igheid)

     short waist • verhoogde taille

————————

short³

〈 bijwoord〉

1 niet (ver) genoeg

2 plotseling

♦voorbeelden:

1   four inches short • vier inches te kort/te weinig

     come/fall short • tekortschieten

     come/fall short of • niet voldoen aan 〈 verwachtingen〉

     〈 figuurlijk〉 cut someone short • iemand onderbreken

     go short (of) • gebrek hebben (aan)

     run short • bijna op zijn

     run short of (something) • bijna zonder (iets) zitten

2   bring/pull up short • plotseling stoppen/tegenhouden

     stop short • plotseling ophouden

     〈 informeel〉 be taken/caught short • nodig moeten

¶ 〈 geldwezen〉 sell short • à la baisse speculeren

     〈 informeel〉 sell someone short • iemand te kort doen

     nothing short of • slechts, alleen maar; niets minder dan

     short of • behalve, zonder

→ long long/

English-Dutch dictionary > short
9 (at) short notice

(at) short notice

(op) korte termijn

English-Dutch dictionary > (at) short notice
10 Leo

satelietscommunicatiesysteem dat op korte afstand om de aarde heen cirkelt (gebruikt voor communicatie van draadloze telefoons)

LEO (Low Earth Orbit)

Leo

[ lie:oo] 〈 astrologie, sterrenkunde〉

1 (de) Leeuw

English-Dutch dictionary > Leo
11 Manx cat

poezenras zonder staart afkomstig van het eiland Man

Manx cat

manxkat

English-Dutch dictionary > Manx cat
12 a lull in the storm

a lull in the storm

een korte windstilte tijdens de storm

English-Dutch dictionary > a lull in the storm
13 a snub nose

a snub nose

een korte dikke wipneus

English-Dutch dictionary > a snub nose
14 abridgement

n. afkorting, verkorting

abridgement, abridgment

[ əbridzjmənt]

1 verkorting ⇒ korte inhoud, uittreksel; 〈 figuurlijk〉 beperking

♦voorbeelden:

1 an abridgement for TV • een ingekorte versie voor de tv

English-Dutch dictionary > abridgement
15 abridgment

n. inkorting,beperking

abridgement, abridgment

[ əbridzjmənt]

1 verkorting ⇒ korte inhoud, uittreksel; 〈 figuurlijk〉 beperking

♦voorbeelden:

1 an abridgement for TV • een ingekorte versie voor de tv

————————

abridgment

→ abridgement abridgement/

English-Dutch dictionary > abridgment
16 aft

handelsunie voor professionelen op gebied van onderwijs, gezondheidszorg en openbare diensten (opgericht in 1916)

AFT (American Federation of Teachers)

aft

[ a:ft]

1 〈 scheepvaart〉 achteruit ⇒ achterdeks

2 〈 luchtvaart〉 achterin ⇒ in de staart

English-Dutch dictionary > aft
17 argument

n. debat., discussie; bewering, argument; (in computers) argument, parameter die wordt meegegeven aan een bepaalde funktie of programma

argument

[ a:gjoemənt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 argument ⇒ bewijs(grond)

2 ruzie ⇒ onenigheid, woordenwisseling

3 hoofdinhoud ⇒ korte inhoud 〈 van boek〉

4 onderwerp ⇒ thema 〈 van gedicht, roman〉

5 〈 wiskunde〉 argument

♦voorbeelden:

1   a strong argument for/against • een sterk argument voor/tegen

¶ ram the argument home • een argument sterk benadrukken/doordrijven

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bewijsvoering ⇒ betoog, redenering

2 discussie ⇒ gedachtewisseling

♦voorbeelden:

1   let us, for the sake of argument, suppose … • stel nu eens (het hypothetische geval) dat …

2   this is a matter for argument • hiervoor kan men van mening verschillen

English-Dutch dictionary > argument
18 awhile

adv. voor een moment; even

awhile

[ əwajl]

1 korte tijd ⇒ een tijdje

♦voorbeelden:

1 stay awhile • even blijven

English-Dutch dictionary > awhile
19 battle dress

veldtenue (een korte legerjas die zich in het middel aansluit)

battle dress

1 battle dress ⇒ veldtenue

English-Dutch dictionary > battle dress
20 bearded

adj. met baard

bearded

[ biədid]

1 gebaard

2 met een weerhaak

3 met een staart 〈 van komeet〉

♦voorbeelden:

¶ bearded reedling/tit • baardmees

bearded vulture • lammergier

English-Dutch dictionary > bearded

Pages

Look at other dictionaries:

Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Katze — 1. A Kât luckat efter a Könnang. (Nordfries.) – Johansen, 57. Eine Katze lugt, sieht nach einem Könige. 2. Ain katz vnd ain muz, zwen han in aim huz, ain alt man vnd ain iung wib belibent selten an kib. – Reinmar d.A., 1200. 3. Alle (alte) Katten … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Frau — 1. Alle Frauen sind Eva s Tochter. Dän.: Alle mandfolk ere Adams sönner og quindfolk Evæ døttre. (Prov. dan., 6.) 2. Alle Frauen sind gut. Die Engländer fügen boshaft hinzu: zu etwas oder nichts. (Reinsberg I, 59.) 3. Alte Frau – Liebe lau. In… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wolf — 1. Alten Wolf reiten Krähen. – Eiselein, 647. 2. Alten Wolf verspotten die Hunde. – Schlechta, 362. 3. Als der Wolf predigte, hatte er Gänse zu Zuhörern. 4. Als der Wolff in der Grube lag, wollt er ein heiliger Mönch werden. – Mathesy, 108a. 5.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herz — 1. Ae frühlich Hatz, en fresche Moth magd Scha (Schaden) wier jod, hölpt ouch noch witt enn schlête Zitt. (Aachen.) – Firmenich, III, 232. 2. Auf einem traurigen Herzen steht kein fröhlicher Kopf. – Heuseler, 83. Dän.: Et sorrigfuld hierte er… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kalb — 1. Als Kalb geht er aus, als Ochs kehrt er nach Haus. 2. Als so vêle Kalver komen up den Markt, als oler Köen. – Körte, 3266 u. 4070. Der Tod nimmt alt und jung. Frz.: Aussi tôt meurt veau, que vache. (Körte, 3266.) 3. Am Kalbe erkennt man den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Feder — 1. An den Federn erkennet man den Vogel. – Henisch, 1030; Eyering, I, 88 u. 419; III, 205; Lehmann, 916, 2; Blum, 142; Hermann, II, 14; Simrock, 2319; Körte, 1323; Ramann, I, Pred., II, 6. Böhm.: Po zpevu (letu, perí) ptak poznán bývá.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Translation: from english to dutch

met een korte staart

Look at other dictionaries:

Share the article and excerpts

Direct link