Translation: from dutch
accent uate
-
1 accentueren
3 [het accentteken plaatsen op] accent -
2 beklemtonen
♦voorbeelden: -
3 accent
n. (Grammar) stress, emphasis placed on a certain syllable in a word; accent, mode of pronunciation characteristic of a group of people or region -
4 accent
oaccent f -
5 accent
♦voorbeelden: -
6 een licht accent
een licht accent -
7 het accent leggen op
het accent leggen op -
8 met een Engels accent spreken
met een Engels accent spreken -
9 met een Spaans accent
met een Spaans accent -
10 accent
accent -
11 accent aigu
-
12 accent circonflexe
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > accent circonflexe
-
13 accent grave
-
14 accent
-
15 een boers accent
een boers accentVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een boers accent
-
16 een sterk/licht Nijmeegs accent
een sterk/licht Nijmeegs accenta broad/mild Nijmegen accentVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een sterk/licht Nijmeegs accent
-
17 een sterk/licht accent
een sterk/licht accenta strong/slight accentVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een sterk/licht accent
-
18 haar Engelse accent is nog goed hoorbaar
haar Engelse accent is nog goed hoorbaarVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > haar Engelse accent is nog goed hoorbaar
-
19 het accent hebben op de eerste lettergreep
het accent hebben op de eerste lettergreepVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het accent hebben op de eerste lettergreep
-
20 het accent leggen op
het accent leggen opVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het accent leggen op