Translation: from english to dutch
from dutch to englishmet een gecoupeerd e staart
-
1 bobtailed
adj. met een gecoupeerde staart, met een korte staart[ bobteeld] -
2 Manx cat
-
3 aft
handelsunie voor professionelen op gebied van onderwijs, gezondheidszorg en openbare diensten (opgericht in 1916)AFT (American Federation of Teachers)[ a:ft] -
4 bearded
-
5 bob
n. Bob (voornaam, afkort. v. Robert)bob1[ bob] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 hangend voorwerp ⇒ (slinger)gewicht, lens 〈 van uurwerk〉; gewicht, strik 〈 aan vlieger〉; lood 〈 van dieplood〉; dobber, waker; aaskluwen 〈 van peur〉3 refrein ⇒ slotregel, keervers6 bob(bed kapsel) ⇒ kort geknipte kop, jongenskop♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 Bob's your uncle • klaar is Kees, voor mekaar————————bob2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: bob〉 〈Brits-Engels; informeel〉1 shilling ⇒ 5 pence, poen, geld♦voorbeelden:————————bob3〈 bobbed〉1 bobben ⇒ rodelen, bobsleeën2 (zich) op en neer/heen en weer bewegen ⇒ (op)springen, dobberen3 buigen ⇒ een (knie)buiging/knix maken♦voorbeelden:bob up • (plotseling) te voorschijn komen, komen boven drijven, opduikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 heen en weer/op en neer bewegen ⇒ doen dansen, laten dobberen, knikken♦voorbeelden: -
6 bobtail
n. gecoupeerde staart, (hond, pauw)--------v. verkorten van staart (ook van hond of pauw)bobtail -
7 brush
n. borstel; kwast; staart v.e. vos; veld--------v. poetsen; borstelen; eraan voorbijgaanbrush1[ brusj]4 streek ⇒ lichte aanraking, beroering; schaafplek♦voorbeelden:————————brush2〈 werkwoord〉1 (af/op/uit)borstelen ⇒ (af/weg/uit)vegen; schuieren2 strijken (langs/over) ⇒ rakelings gaan (langs)♦voorbeelden:brush over • aan/bestrijken, dunnetjes overschilderenshe just brushed past me when we met last • toen ik haar laatst tegenkwam, liep ze me straal voorbij -
8 caudal
-
9 chimaera
n. mythologisch monster met lichaam van een geit en kop van een leeuw en staart van een slang; denkbeeldig monster bestaande uit onaangepaste delen; hersenschim, zelfbedrog, illusie; persoon of orgaan bestaande uit weefsels van verschillende genetische constitutie; soort diepzeevis (met kraaskbeenskelet) spitstoelopend lichaam met gladde huid en staart in vorm van een zweep→ chimera chimera/ -
10 chimera
-
11 crop
n. oogst, opbrengst; groep; krop; zweep; heel kortgeknipt haar--------v. oogst opleveren; afknippen, couperencrop1[ krop] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 rijzweep(je) ⇒ karwats, rijstokje♦voorbeelden:get the crops in • de oogst binnenhalen————————crop2〈 cropped〉♦voorbeelden:→ crop up crop up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 dipper
n. opscheplepel, lepel om vloeistof op te scheppen; kleine watervogel met korte staart die in stromen kan duiken om zich te voeden; kleine eend afkomstig uit Noord-Amerika; persoon die voorwerpen in een vloeistof dompelt (Bv in industrieel proces); iets (zoals een machine, enz.) dat voorwerpen in een vloeistof dompelt; (Slang) zakkenroller[ dippə]I 〈eigennaam; Dipper; the〉 〈Amerikaans-Engels; sterrenkunde〉♦voorbeelden:Little Dipper • Kleine Beer→ big big/ -
13 dock
n. dok; haven; beklaagdenbank--------v. dokken; inkrimpen; (in computers) dokken, het verbinden van een notebook computer met een dockingstation voor het verstrekken van elektriciteit en het ontvangen en/of verzenden van gegevensdock1[ dok] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 dok ⇒ droogdok, havendok, kade4 werf♦voorbeelden:————————dock21 dokken ⇒ de haven binnenlopen, in het dok gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 korten ⇒ (gedeeltelijk) inhouden, achterhouden3 beroven ⇒ ontnemen, ontdoen van♦voorbeelden:2 £10 was docked from his salary • er werd £10 van zijn salaris ingehouden -
14 ern
-
15 erne
n. zeearend, dikke grijsbruinige arend met korte wigvormige witte staart1 zeearend -
16 feather
n. veer, pluim--------v. met veren versieren, met veren bedekkenfeather1[ feðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ a feather in one's cap • iets om trots op te zijn, een eerruffle someone's feathers • iemand tegen de haren instrijken————————feather2〈 werkwoord〉1 met veren bekleden ⇒ van veren voorzien, bevederen♦voorbeelden: -
17 flick
n. mep, kleine klap; snelle handbeweging--------v. een tikje geven, tikken; wegknippenflick1[ flik]1 tik ⇒ mep, slag♦voorbeelden:1 bios————————flick2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 the horse flicked the flies away/off with its tail • het paard joeg de vliegen weg met zijn staartflick on the TV • de tv aanzettenflick crumbs from/off the table • kruimels van de tafel vegen -
18 fluke
n. ankerblad; punt (v. pijl); staart v. walvis, (lever-)bot, mazzel, meevaller, (biljart) beest[ floe:k] 〈meervoud: voor 0.1 ook fluke〉7 bof ⇒ meevaller, mazzel♦voorbeelden: -
19 frog
n. kikker, amfibiën zonder staart met gladde huid en lange achterpoten; decoratieve sluiting op een jas of jacket met een knoop en een lus; elastic harde substantie in de voetzool van een paard; (Beledigende Taal) Fransman[ frog]♦voorbeelden: -
20 fulmar
n. logge oceaanvogel met korte staart behorende tot de stormvogels[ foelmə]